Andersen: De kabouter die geen keus kon maken

Er was eens een kabouter die in het huis van een rijke koopman woonde. Nou ja, een rijke koopman… het was eigenlijk een gewone kruidenier die de kost verdiende met het verkopen van bloem, gedroogde vijgen, wagenwielen, naaigerei en dergelijke. Het appartement boven de winkel was eveneens zijn eigendom. De kabouter had een uitstekend leventje in de winkel. Hij beschermde het huis tegen brand en inbrekers en deed daarnaast nog kleine klusjes, zoals het opvegen van gemorste bloem of het zoeken naar een verloren vingerhoed. Als beloning voor zijn diensten kreeg de kabouter allerlei lekkere hapjes, en met Kerstmis kreeg hij bovendien een schaal vol zoete pap met pruimedanten en een lekker kluitje boter.
De kruidenier en zijn vrouw woonden op de begane grond, achter de winkel; de zolderkamer verhuurden ze aan een student. Op een avond kwam de student naar beneden om een kaars, een stuk brood en een stuk kaas te kopen. Niet zo’n groot stuk kaas, want hij was maar een arme student/ de kaars had hij natuurlijk nodig om bij te studeren.


De kruideniersvrouw scheurde een bladzijde uit een oud boek dat op de toonbank lang om daarin het brood en de kaas te verpakken. De student begon te lezen wat er op het papier stond: het was een gedicht over een roos!
‘Dat boek met mooie gedichten dat u gebruikt om boodschappen in te verpakken, hoeveel vraagt u daar voor?’ vroeg de student.
De kruidenier was een slim zakenman en zei snel: ’Ik heb het van een oude vrouw gekregen, in ruil voor een zakje koffie. Je kunt het kopen voor acht stuivers.’
Dat is precies evenveel als de kaas, dacht de student terwijl hij de bladzijde gladstreek. ‘Goed dan, ‘ besloot hij, ‘dan neem ik deze keer alleen brood: ik kan dit boek niet laten liggen. U bent natuurlijk een goede zakenman, maar van gedichten hebt u net zo weinig verstand als die kolenkist’ en met een glimlach wees hij naar de kolenkist die in de hoek stond.


Het was een brutaal grapje, maar de kruidenier en de student lachten er samen om. Daarna ging de student met het boek onder zijn arm terug naar zijn kamer.
De kabouter had alles gezien en gehoord. En hoewel de kruidenier niet beledigd was door het grapje van de student, was de kabouter wél gepikeerd. ‘Hoe durft hij zo tegen mijn meester te spreken!’ zei hij bij zichzelf. ‘En wat bedoelde hij met die opmerking over de kolenkist? Daar moet ik achter zien te komen!’


En dat deed hij. Die nacht, toen iedereen in slaap was gevallen, leende hij de tong van de kruideniersvrouw, want die was lekker scherp en snel. Hij legde de tong in de kolenkist en vroeg hem of hij verstand van gedichten had.
‘Nou en of,’ antwoordde de kolenkist. ‘Er staan een heleboel gedichten in de kranten, maar niemand leest ze.’ Het botervat, de klokken die aan de muur hingen en de bezem die tegen de muur geleund stond gaven een vergelijkbaar antwoord op deze vraag.
Ze weten niet erg veel, bedacht de kabouter. Misschien kan het boek me meer vertellen. Hij klom de zoldertrap op en legde de tong van de kruideniersvrouw op het opengeslagen boek. En tot zijn stomme verbazing begon de tong prachtige gedichten voor te dragen: het was als ritmische muziek, fluisterend over sterren, liefde, verdriet en trouw – op iedere bladzijde opnieuw. De kabouter voelde zich in de zevende hemel. Hij wist niet dat er zulke mooie woorden bestonden.
Zoiets moois heb ik nog nooit gehoord, dacht de kabouter. Ach, wat is het heerlik naar die gedichten te luisteren! En er staan er nog veel meer in dat boek! Misschien kan ik beter bij deze student gaan wonen, in plaats van bij de kruidenier… maar toen zuchtte hij; dat betekende hongerlijden. De student zou hem met Kerstmis geen pap met pruimedanten en boter kunnen geven, zoals de kruidnier. En lekker ehapjes evenmin… Zuchtend liep de kabouter de trap af, en legde de tong terug in de mond van de kruideniersvrouw;
Maar hoe de kabouter het ook probeerde, hij kon de student zen zijn boek niet vergeten. In de kruidenierswinkel lette hij altijd op of hij niet een dichterswoord kon opvangen, maar dat was nooit het geval. Hij hoorde er niets anders dan nieuwsberichten die de kruidenier voorlas uit de krant, of recepten die zijn vrouw interessant vond.
En ieder avond, als de kabouter licht zag branden in de kamer van de student, sloop hij naar boven en gluurde hij door het sleutelgat. Soms droeg de student de gedichten hardop voor, soms fluisterde hij ze zachtjes voor zich heen: maar altijd werd de kabouter aangegrepen door de dichterlijke woorden. Hij vond het niet erg om de hele avond op de koude gang te staan. Pas als de student voor het slapengaan de kaars had uitgeblazen voelde de kabouter de kilte. Dan liep hij haastig de trap af en ging hij slapen in zijn warme hoekje, waar de kruideniersvrouw een lekker zacht kussen voor hem had klaargelegd…
Op een dag, vlak voor de ochtend, brak er brand uit. Alle bewoners van het huis van de kruidenier werden wakker door de rook, de vlammen en de hitte. Iedereen was nog half in slaap en greep in paniek wat hij het kostbaarste vond: de kruideniers pakte zijn spaarbankboekje en waardepapieren, zijn vrouw haalde in haar verwarring haar oorbellen uit de oren en stopte ze in haar zak, en het dienstmeisje greep snel haar nieuwe schoenen warmee ze elke week ging dansen.
Alleen de kabouter wist wat écht de moeite van het redden was: het gescheurde boek met gedichten! Hij rende de trap op, stopte het boek in zijn puntmuts en vluchtte het huis uit. Pas toen hij buiten stond, besefte hij dat het huis van de kruidenier niet in brand stond: het was het buurhuis!
Toch hield hij het boek met gedichten stevig vast; hij begreep nu hoe belangrijk hij de gedichten vond. De wereld van de poëzie was voor hem opgegaan, een nooit vermoede, fantastische wereld.
Toen de brand geblust was, ging iedereen weer terug naar huis. Het leven ging door. De kabouter zei bij zichzelf: ‘Tja, dit boek is natuurlijk van grote waarde, maar…ik kan toch ook de kruidenier niet in de steek laten… en hoe moet het dan met Kerstmis, als ik geen pap met pruimedanten meer zou krijgen!’

Uit Andersen, H.C. (2004) De sprookjes van Andersen. Lisse: Rebo Productions b.v. p.110-114