Andersen: Het herderinnetje en de schoorsteenveger

In grote stad, in een oude kamer waar vroeger een oude overgrootmoeder had gewoond, stond een mooie oude kast met houtsnijwerk in de vorm van bloemen en herten. Midden op de kast stond een merkwaardig stuk houtsnijwerk: een man met een lange baard, bokkenpoten en een kleine horentjes op zijn hoofd.

Ik weet niet waarom, maar de kinderen in dat huis hadden een ongelooflijk lange naam voor hem bedacht, zoiets als ‘Bokken-Sergeant-Commandeur-van-de-Brigadier-Generaal’. Ik denk dat ze dat een mooie naam vonden omdat het zo moeilijk uit de spreken was, en nog moeilijker te onthouden. De Bokken-Sergeant keek altijd naar het porseleinen herderinnetje dat op de tafel onder de spiegel stond. Een heel mooi meisje was dat; ze droeg een mutsje met verguldsel, vergulde schoentjes en een rok met linten, en ze hield een herdersstaf in de hand. Vlak bij haar stond een kleine porseleinen schoorsteenveger in zwart kostuum en met een ladder in zijn hand. Maar hij zag er piekfijn uit: hij had geen spatje roet op zijn gezicht. De schoorsteenveger en het herderinnetje waren verloofd met elkaar. Beiden straalden van jeugd en porseleinen frisheid.

Je zou denken dat niemand dit jonge paar het geluk zou misgunnen. Maar er was ook een oude porseleinen Chinees in de kamer. Hij kon zijn hoofd bewegen, en zo kon hij de twee jongelui heel goed zien. En hij had heel andere plannen voor het herderinnetje.

De Chinees beweerde dat hij de grootvader van het herderinnetje was, al had hij daar geen bewijs voor. Hij had het herderinnetje beloofd aan de Bokken-Sergeant.

‘Denk je eens in, een echtgenoot van kwaliteitsmahoniehout! En je wordt dan mevrouw de Bokken-Sergeant-Commandeur-van-de-Brigadier-Generaal! Maar nog afgezien van zijn hoge graad heeft je aanstaande man ook een kast vol zilverschatten,’ zei de Chinees tegen het herderinnetje.

‘Hij heeft ook elk porseleinen ex-vrouwen in zijn kast – waar hij op uitgekeken is!’ riep het herderinnetje uit. ‘Ik wil geen man met een geheime kast!’

‘Wees maar niet zo lastig, anders sluit hij jou ook op in de kast!’ dreigde de Chinees. ‘Vannacht, als de kast middernacht kraakt, zullen we bruiloft vieren, en verder wil ik er niets meer over horen!’ vermoeid door dit gesprek viel de Chinees in slaap.

Het herderinnetje zweeg; de tranen stonden haar in de ogen. Maar nadat ze een beetje van de schrik bekomen was, zei ze tegen de schoorsteenveger: ‘Lieveling, je hebt gehoord wat er gebeuren gaat. Laten we weglopen, de wijde wereld in. Ik kan hier niet langer blijven, vind je ook niet?’

‘Natuurlijk niet, absoluut niet,’ antwoordde de schoorsteenveger. ‘En ik kan best de kost voor ons beiden verdienen.’

‘Laten we dan meteen vertrekken, nu de Chinees nog slaapt,’ zei het herderinnetje. Ze voegden de daad bij het woord en klommen van de tafel af.

Helaas bleef hun vlucht niet onopgemerkt. De Bokken-Sergeant-Commandeur-van-de-Brigadier-Generaal riep naar de oude Chinees: ‘Pas op, ze gaan ervandoor! Houd ze tegen!’

De twee jongelui wisten niet wat te doen, maar ze zagen plotseling een halfopen la: daar sprongen ze in. En wat denk je dat ze daar zagen, toen hun ogen eenmaal aan het donker gewend waren? Een klein poppentheater, waar juist een toneelstuk werd opgevoerd over twee geliefden die met elkaar wilden trouwen maar elkaar niet konden krijgen!

Het leek allemaal zó op hun eigen leven dat het herderinnetje weer in tranen uitbarstte. ‘Ach, mijn hart breekt haast, ik houd het hier niet uit! Laten we snel weer gaan!’

De schoorsteenveger hielp haar uit de la, maar toen ze met de ladder waren afgedaald tot de vloer werd de Chinees juist wakker; hij begon met zijn hoofd te bewegen. Het was moeilijk te beoordelen of dat van woede was, of gewoon omdat hij van porselein gemaakt was.

De twee hoorden zijn hoofd bewegen, en de schoorsteenveger stelde voor dat ze zich zouden verstoppen in een grote parfumfles. Maar het herderinnetje wilde dat niet, want dan zouden ze pas echt in de val zitten. ‘Nee liefste,’ zei ze, ‘wij zullen echt de wijde wereld in moeten!’

‘Dan weet ik geen andere manier om te ontsnappen dan door de betegelde haard, via de schoorsteen. Je moet wel flink zijn, want het is er donker en vol met roet…’

‘Dat geeft niets!’ zie het herderinnetje , hoewel ze heel bang was in het donker. Maar er scheen een heldere ster omlaag door de schoorsteen, die hun de weg naar boven wees. Ze klommen en klommen, en de schoorsteenveger hielp het herderinnetje omhoog. Toch dacht ze dat ze nooit boven zouden komen.

Eindelijk waren ze op het dak aangekomen. Daar gingen ze zitten, met knikkende knieën.

Het herderinnetje keek om zich heen en raakte in paniek. ‘O nee, dit kan niet waar zijn!’ fluisterende ze. Ze zag de hele stad, met al zijn daken, lichtjes, straten, pleinen, mensen en rijtuigen, duidelijk zichtbaar bij het licht van de volle maan en duizenden sterren.

Toen het arme herderinnetje de hele wereld voor zich zag, werd ze duizelig en ze begon te huilen. ‘Och nee, mijn lieve schoorsteenveger, de wijde wereld is te groot voor mij. Ik zal de weg kwijtraken en dan zal niemand me ooit meer kunnen vinden. Ik ben toch eigenlijk heel tevreden met mijn kleine wereldje, onder de spiegel, waar iedereen van me houdt en mijn mooie beentjes bewondert. Als je echt van me houdt, neem me dan weer mee naar beneden…’

Ze hield maar niet op het huilen, tot haar tranen het verguldsel van haar schoentjes afspoelden. Tevergeefs herinnerde de schoorsteenveger haar eraan dat ze dan wel met de lelijke Bokken-Sergeant moest trouwen. Ten slotte klommen ze weer omlaag door de schoorsteen en de betegelde haard; ze openden het deurtje van de haard, en wat ze toen zagen hadden ze totaal niet verwacht.

De oude Chinees lag op de grond, in honderden stukken gebroken; zijn hoofd was afgebroken en in een hoekje gerold. Het was zijn eigen schuld: hij was van de tafel gevallen toen hij probeerde de twee vluchtelingen tegen te houden.

‘Ach, mijn arme grootvader, helemaal in stukken gebroken, alleen omdat we probeerden te vluchten’ zei het herderinnetje. ‘Ik zal het mezelf nooit bergeven.’ Ze wrong haar handen en begon opnieuw te huilen.

Ik moet zeggen dat de schoorsteenveger een beetje in de war was door haar voortdurende tranen, maar hij had een goed hart en hij hield veel van het herderinnetje. Hij probeerde haar te troosten: ‘Maak je maar geen zorgen, de mensen zullen de stukken wel aan elkaar lijmen, en dan is hij weer als nieuw. Ze slaan een pin in zijn nek, zodat het hoofd er niet meer afvalt en wegrolt…’

Het herderinnetje was een beetje getroost. De schoorsteenveger hielp haar de tafel te beklimmen, en daar stonden ze weer net zoals aan het begin. Toch kon de schoorsteenveger het niet laten te zeggen: ‘Als we de wijde wereld ingetrokken waren, hoefde je je nu geen zorgen te maken over die oude Chinees. En zó aardig was hij niet voor je.’

Het herderinnetje gaf daar geen antwoord op; ze was nog steeds bezorgd of haar grootvader weer zou herstellen.

En jawel, de mensen die in het appartement woonden, verzamelden alle stukjes van de Chinees. Ze lijmden hem weer helemaal in elkaar en staken een pin in zijn nek. Nu stond de Chinees weer op zijn plaats, maar hij kon niet meer praten of met zijn hoofd bewegen. Hij hield zijn hoofd strak overeind, waardoor hij er nogal hooghartig uitzag. De Bokken-Sergeant-Commandeur-van-de-Brigadier-Generaal beklaagde zich bij hem: ‘Je denkt zeker dat je een graaf of zo geworden bent! Moet ik nu Majesteit tegen je zeggen, of Hoogheid?’

De Chinees gaf geen antwoord, en dat maakte de Bokken-Sergeant alleen nog maar kwader. Vanaf zijn hoge kast riep hij: ‘Nou, volgens mij stel je je alleen maar aan! En je zou toch op z’n minst antwoord kunnen geven op mijn vraag. Mag ik nu met je kleindochter trouwen, of niet?’

Het herderinnetje en de schoorsteenveger sperden hun ogen wijd open van schrik: wat zou de Chinees antwoorden? Maar hij had nu een pin in zijn nek en kon niet meer spreken of knikken. De twee gelieven hoefden niet langer bang te zijn dat hij hen ooit nog uit elkaar zo drijven. En ze hielden van elkaar tot ze in stukken braken – het lot van alle porseleinen beeldjes.

Uit Andersen, H.C. (2004) De sprookjes van Andersen. Lisse: Rebo Productions b.v. p.34-39