Griekse mythe

De geschiedenis van de panfluit

Zeus, de koning der Griekse goden, lag dikwijls overhoop met zijn vrouw Hera. Vaak gingen de ruzies dan over jongedames, voor wie Zeus grote voorliefde had. Ongelukkigerwijs kwamen de jongedames er dan altijd nog het meest bekaaid af. Neem nu het geval van Io. Niet zodra was Zeus verliefd op haar geworden, of hij moest haar al veranderen in een witte jonge koe, om te zorgen dat Hera haar niet in de gaten kreeg. Maar Hera had het door, wist Io te vangen en sloot haar vervolgens op in een schemerige grot, waar ze bewaakt werd door het monster Argus. Argus was prima voor die taak berekend, want hij bezat niet minder dan honderd ogen. Hoe lang en hoe diep hij ook sliep, er bleven altijd wel tenminste twee ogen open om alles in het zeil te houden, zodat de arme Io geen enkele kans had om te ontsnappen.

Tenslotte besloot Zeus dat Io nu wel genoeg te verduren had gehad en hij stuurde Hermes, de boodschapper der goeden, erop af om Argus te doden en Io te bevrijden. Hermes, echter, zat met één moeilijkheid. Hij kon Argus op geen enkele manier ongezien besluipen: hem bij verrassing overvallen zou dus niet gaan. In plaats daarvan bedacht hij een list. Hij wandelde doodgemoedereerd op de grot af terwijl hij een deuntje blies op zijn panfluit. De vrolijke muziek bracht Argus zozeer in verrukking dat het monster hem heel vriendelijk aansprak.

‘Zeg een, vreemdeling,’ gromde hij – want zelfs als hij vriendelijk gestemd was, gromde hij nog, dus je kunt je voorstellen hoe hij deed als hij nijdig was. ‘Wat is dat voor instrument dat je daar zo knap bespeelt?’
‘Maar mijnheer,’ antwoordde Hermes. ‘Dat is een panfluit.’
‘Panfluit?’ herhaalde Argus. ‘Panfluit! Dat is een vreemde benaming. Heeft dat iets te maken met fluitketels, vraag ik me af?’
‘Nou, niet helemaal,’ zei Hermes, terwijl hij zich afvroeg waarom monsters toch altijd zo som moeten zijn. ‘Om u de waarheid te zeggen, deze fluit is genoemd naar mijn zoon.’
‘Naar je zoon? Dat moet wel een knappe jongen zij, dan! Vertel eens wat over hem.’
‘Met genoegen, mijnheer!’

Hermes zette zich in het gras voor de grot, strekte zijn lange benen met de gevleugelde schoenen voor zich uit, en legde zijn zwaard naast zich neer. Het was een warme, zonnige dag en Argus was al wat soezerig. Vijftien van zijn honderd ogen waren al dicht gevallen. Nog vijfentachtig, dacht Hermes. Dan zijn we er. Toen begon hij glimlachend aan zijn relaas van de panfluit. En dat ging zo.

‘Pan was de god van de schaapherders en hun kudden. Hij woonde op de hellingen van de berg Maenalos, waar de herders van Arcadië hem eer kwamen bewijzen. Want hij was ook de god van vruchtbaarheid en groei. En als je tot Pan bad, was je er zeker van dat je kudde zich zou vermenigvuldigen.
Hij was vreemd om te zien, de god Pan. Hij had de gedaante van een man, tot aan zijn middel. Maar verder naar beneden was hij gebouwd als een bok, met behaarde benen, hoeven en een staart. Ook had hij bokkeoren, hoewel die doorgaans gedeeltelijk schuil gingen onder een dennekrans. Maar hoe vreemd hij er ook uitzag, iedereen mocht hem direct. Hij danste en zong en lachte gedurig. Hij was buitengewoon dol op wijn en dronk dikwijls veel te veel. Ja, Pan was de vrolijkste god die er was. Maar ’s middags, wanneer de zon op zijn heetst was, dan zocht hij graag een stil beschut plekje op om ongestoord een dutje te kunnen oden. Wee je gebeente als je hem dan wakker maakte, want zijn stem was zo luid dat je er in één klap grijze haren van kon krijgen, en als hij echt in een kwaad humeur was, zond hij je nachtmerries zodat je wekenlang geen oog meer dichtdeed.’

Argus vond het verhaal eigenlijk niet meer zo aardig. Het was veelbelovend begonnen, maar hij vond dat er veel te veel beschrijvingen in voorkwamen. Als die vreemdeling nou eens wat minder woorden gebruikte, dan werd het misschien nog leuk. Nu war er nog een zevenentwintig ogen toegevallen.

‘Pan was ook een erg beluste god. Hij vond niets leuker dan de meisjes achterna te zitten over de velden tot ze niet meer konden van vermoeidheid. En de meisjes gilden het uit als ze hem zagen aankomen, maar in hun hart voelden ze zich best gevleid door zijn attenties en ze zorgden er wel voor dat ze niet te hard liepen.
Er was echter één uitzondering. Dat was een nymf, Syrinx genaamd. Ze was de schoonste nymf die Pan ooit had gezien. Ze had lang blond haar, een blanke huid, donkere bruine ogen en een prachtig slank lichaam. De kleur van haar wangen was die van de zon op een lentemorgen.’

Waarom schiet hij niet eens op, zei Argus bij zichzelf. En nu vielen er nog eens vierentwintig ogen dicht. Bij elkaar waren dat er al zesenzestig.

‘Syrinx was echter een jageres, een volgelinge van Artemis. Artemis was, zoals je misschien weet, de godin van de jacht, de maan en de vrije natuur. Ze was nogal streng van aard en keurde vrijpartijen tussen jongens en meisjes helemaal niet goed. Syrinx vereerde Artemis zo diep, dat ze op haar was gaan lijken. Ze was zelfs vaak voor de godin aangezien wanneer ze blootsvoets in haar korte jagerstuniek door de wouden snelde. Het enige waardoor je hen uit elkaar kon houden, was het feit dat Syrinx een boog droeg van hoorn, terwijl de boog van Artemis van goud was gemaakt. Maar goed, je kunt je voorstellen hoe Syrinx, die heel haar leven het gezelschap van mannen geschuwd had, zich voelde toen ze opeens achterna werd gezeten door een grijnzende man die nog half bok was ook.
Ze krijste en zette het op een lopen. En wat kon ze lopen! Ze holde zes uur aan één stuk door. Hoeveel dieren weren in het verleden niet voor gevlucht net zoals zij nu, snakkend naar adem, door het stuikgewas wegvluchtte voor Pan.
Pan gaf de jacht niet op. Al zijn vorige veroveringen waren vergeten terwijl hij achter de nymf aansnelde. Ze was zo lieflijk! Ze was zo bekoorlijk! En ze kon lopen! Hij vreesde dat hij haar nooit in zou halen, maar toen zag hij ineens dat ze haar pas vertraagde, en struikelend stil bleef staan. Een brede rivier, de Ladon, stroomde hier door het woud. Aan de oever was ze tot staan gebracht, verder kon ze niet vluchten. Pan lachte van opwinding. Nu had hij haar! De rivier stroomde veel te snel, die kon ze nooit overzwemmen. Ze kon nergens meer heen. Ze zou hem toebehoren!’

Maar Argus kon het niet meer schelen. Nog eens zeventien ogen waren inmiddels toegevallen. Zoals met de meeste monsters waren verhalen feitelijk niet aan hem besteed…

‘Toen Syrinx ontdekte dat ze in de val zat, hief ze haar armen op en smeekte de nymfen die de rivier bevolkten haar te hulp te komen. En haar zusters verhoorden haar. Pan schoot toe – maar te laat. Net toen hij meende haar in zijn armen te kunnen sluiten, was ze verdwenen. Hij had een bosje riet in zijn handen, en meer niet.
Stilletjes zuchtend stond hij aan de rivier. Toen draaide hij zich om, maar net op dat ogenblik blies de wind door de rietstengels en wekte daar een vreemd, droevig geluid op, dat aan muziek deed denken. Toen Pan dat hoorde, keerde de lach terug op zijn gezicht. Hij draaide zich weer om.
‘Syrinx!’ riep hij uit, ‘je bent me weliswaar ontsnapt, maar we kunnen nog samen muziek maken!’En toen hij dat gezegd had, bukte hij zich en sneed rietstengels af van verschillende lengte en plakte ze aan elkaar met bijenwas. Zo werd de eerste panfluit vervaardigd en tot op de dag van vandaag wordt er op panfluiten muziek gemaakt.’

Argus luisterde al lang niet meer. Zijn laatste twee ogen waren ook dichtgevallen. Alle honderd ogen was nu gesloten. Daar had Hermes op gewacht. Heel voorzichtig hief hij zijn zwaard op en liet het omlaag zoeven. De kop van het monster werd van diens schouders gescheiden; de romp bolderde de heuvel af. Toen ging Hermes de grot binnen en hoewel Io’s moeilijkheden daarmee nog verre van voorbij waren, was ze in elk geval uit haar gevangenis bevrijd.

Hoen Hera ontdekte wat er me haar dienaar was gebeurd, nam ze zijn ogen en zette ze bij wijze van versiering op de staartveren van haar favoriete vogel. Wanneer je weer eens een pauw zijn staart ziet ontwaaieren, kijk dan maar een goed. Dan zul je de honderd ogen van Argus zien zitten.

Uit Horowitz, A. (1990) De honden van Aktaioon. Griekse mythen en sagen. Antwerpen: Facet.

Horowitz is een bekende jeugdschrijver die meestal griezelverhalen schrijft. In de jaren 80 heeft hij zich een periode toegelegd op het herschrijven van een aantal mythen en sagen. Hij schreef bewerkingen van bekende en minder bekende mythen zodat jongeren er meer plezier aan zouden beleven. De taal van de oorspronkelijke mythen is vaak niet toegankelijk genoeg voor kinderen. Horowitz slaagde erin om er meeslepende verhalen met een humoristische toon van te maken. Het boek leest erg vlot en er wordt niet teveel voorkennis van de jeugdige lezer verwacht. Alle goden die aan bod komen worden kort voorgesteld zodat de lezer kan volgen en misschien verbanden kan leggen met andere mythen.

In dit verhaal is een raamvertelling, binnen het verhaal wordt een apart verhaal vertelt. Hermes vertelt het verhaal van zijn zoon Pan aan het monster Argus om hem zo in slaap te wiegen. Verhalen vertellen wordt wel vaker al list gebruikt. Om aan een huwelijksnacht te ontsnappen vertelt Sheherazade verhalen aan de koning in Duizend-en-een-nacht. Het verschil is natuurlijk dat Hermes met één verhaal al genoeg heeft om het monster te vermoorden en Io te bevrijden.

De geschiedenis van de panfluit is een aangenaam verhaal om te lezen. Horowitz schrijft het op een vlotte manier neer. Hoewel het verhaal uit een kinderboek komt, is het niet ontdaan van zijn gruwelijke kanten. Wat ik erg fijn vind ik dat de lezer ineens de link kan leggen met de uitdrukking ‘met argusogen’. Op die manier wordt de oorsprong van zo’n uitdrukking duidelijk. Op het einde van het verhaal komt de pauw nog te voorschijn en dat deed me glimlachen. Het zijn die kleine details die een verhaal leuker maken.